Het financieren van de pensioenen is mathematisch onoplosbaar geworden omdat de gemiddelde levensverwachting sinds de jaren '60 met 10 jaar is toegenomen. Bovendien zitten we nu ook met een omgekeerde leeftijdspiramide.
Het pensioenprobleem is vrij eenvoudig : hoe zal een steeds kleiner wordende groep actieven de pensioenen kunnen betalen van een steeds groter wordende groep van gepensioneerden die steeds langer leven ? De onderstaande tabel visualiseert de problematiek op perfecte wijze. Men kan er o.a. uit opmaken dat vanaf 2030 het aantal werkende Belgen minder dan de helft van de bevolking zal bedragen.
Feitelijk geeft bovenstaande tabel de reële situatie nog niet correct weer. Want wie zijn de echte 'rechthouders' van onze economie ? Zonder afbreuk te willen doen aan de noodzakelijkheid van de grote groepen werknemers die in een of ander statuut voor de overheid werken, zijn het toch vooral de ondernemers en hun personeel in de privé-sector die het inkomen moeten verdienen voor scholieren, werklozen, inactieven, ambtenaren en gepensioneerden.
Vermits in België momenteel slechts 1 werknemer op 3 tewerkgesteld is in de privé, is de echte verhouding (én de toekomstige evolutie !) tussen diegenen die het grootste gedeelte van het nationaal inkomen moeten opbrengen en diegenen die van de overheid een inkomen (salaris, pensioen of uitkering) verkrijgen, nog ongunstiger dan de bovenstaande inschatting aangeeft.
Het bestendigen van een pensioenstelsel waarvan de rekenkundige basis onstabiel en uiteindelijk onjuist blijkt te zijn, is zonder meer een grote vergissing geweest.
Uiteraard dient er een oplossing te worden gevonden om oudere werknemers langer aan het werk te houden. Het is in deze context dat de nieuwe Belgische regering besloten heeft om de wettelijke pensioenleeftijd te verhogen.
We mogen ons echter niets laten voorspiegelen : deze aanpassing is bedoeld om het aantal arbeidsjaren nodig om tot een volledige loopbaan te komen op een meer aanvaardbaar niveau te brengen. Het vraagstuk om ouderen tot langer werken aan te sporen in een omgeving van recessie, desinflatie (binnenkort allicht deflatie) en een stagnerende arbeidsmarkt wordt hiermee echter niet aangepakt.
Hoe realistisch is het om van ouderen te vragen langer aan de slag te blijven terwijl de jongeren, die zich sowieso vlotter aanpassen aan een nieuwe digitale economie, moeilijk aan werk geraken ?
Hét probleem is dat de economie, net zoals in de jaren '80 met de introductie van informatica, zich op een technologisch kantelpunt bevindt. De toegenomen robotisering, automatisatie en digitalisering zijn er de oorzaak van dat vele intermediaire beroepsactiviteiten worden uitgeschakeld.
Deze onloochenbare vaststelling is de echte reden waarom een toename van het aantal oudere werknemers zo moeilijk is. Beeld u de fictieve situatie in van een werknemer die vandaag net 67 is geworden. Hij is dus geboren in 1947, twee jaar na het beëindigen van WO II. Veronderstellen we dat onze kandidaat verdere studies heeft aangevat na zijn 18e en dus in 1969, het jaar van Apollo 11, zijn universitair diploma behaalde. In die tijd was het begrip 'informatica' zo goed als volledig onbekend. De persoon in kwestie zou vervolgens zijn optimale potentieel bereikt hebben in 1992, op 45-jarige leeftijd. Toen, 22 jaar geleden, was het Internet nog zoiets als pure science fiction.
We willen maar zeggen dat zelfs een goed gekwalificeerde 67-jarige, die zijn beroepsloopbaan aanving bij het begin van de jaren '70, een hele reeks ernstige aanpassingen en herscholingen heeft moeten ondergaan.
Over de effecten van globalisering, de opkomst van lagelonenlanden en de groeiende impact van de financiële markten hebben we het dan nog niet gehad. Ook die fenomenen hebben het westerse bedrijfsleven danig dooreengeschud.
Veel mensen met een uitgebreid beroepsverleden zijn wel degelijk bereid én in staat om langer te werken. Waar het werkelijk om gaat is wat de overheden doen om deze werknemers bij te scholen zodanig dat zij voldoende economische slagkracht behouden.
En op deze vraag hebben de beleidsmakers tot nu toe maar weinig concrete antwoorden geformuleerd.
Het pensioenprobleem is vrij eenvoudig : hoe zal een steeds kleiner wordende groep actieven de pensioenen kunnen betalen van een steeds groter wordende groep van gepensioneerden die steeds langer leven ? De onderstaande tabel visualiseert de problematiek op perfecte wijze. Men kan er o.a. uit opmaken dat vanaf 2030 het aantal werkende Belgen minder dan de helft van de bevolking zal bedragen.
Bron : Deutsche Bank
Feitelijk geeft bovenstaande tabel de reële situatie nog niet correct weer. Want wie zijn de echte 'rechthouders' van onze economie ? Zonder afbreuk te willen doen aan de noodzakelijkheid van de grote groepen werknemers die in een of ander statuut voor de overheid werken, zijn het toch vooral de ondernemers en hun personeel in de privé-sector die het inkomen moeten verdienen voor scholieren, werklozen, inactieven, ambtenaren en gepensioneerden.
Vermits in België momenteel slechts 1 werknemer op 3 tewerkgesteld is in de privé, is de echte verhouding (én de toekomstige evolutie !) tussen diegenen die het grootste gedeelte van het nationaal inkomen moeten opbrengen en diegenen die van de overheid een inkomen (salaris, pensioen of uitkering) verkrijgen, nog ongunstiger dan de bovenstaande inschatting aangeeft.
Het bestendigen van een pensioenstelsel waarvan de rekenkundige basis onstabiel en uiteindelijk onjuist blijkt te zijn, is zonder meer een grote vergissing geweest.
Uiteraard dient er een oplossing te worden gevonden om oudere werknemers langer aan het werk te houden. Het is in deze context dat de nieuwe Belgische regering besloten heeft om de wettelijke pensioenleeftijd te verhogen.
We mogen ons echter niets laten voorspiegelen : deze aanpassing is bedoeld om het aantal arbeidsjaren nodig om tot een volledige loopbaan te komen op een meer aanvaardbaar niveau te brengen. Het vraagstuk om ouderen tot langer werken aan te sporen in een omgeving van recessie, desinflatie (binnenkort allicht deflatie) en een stagnerende arbeidsmarkt wordt hiermee echter niet aangepakt.
Hoe realistisch is het om van ouderen te vragen langer aan de slag te blijven terwijl de jongeren, die zich sowieso vlotter aanpassen aan een nieuwe digitale economie, moeilijk aan werk geraken ?
Hét probleem is dat de economie, net zoals in de jaren '80 met de introductie van informatica, zich op een technologisch kantelpunt bevindt. De toegenomen robotisering, automatisatie en digitalisering zijn er de oorzaak van dat vele intermediaire beroepsactiviteiten worden uitgeschakeld.
Deze onloochenbare vaststelling is de echte reden waarom een toename van het aantal oudere werknemers zo moeilijk is. Beeld u de fictieve situatie in van een werknemer die vandaag net 67 is geworden. Hij is dus geboren in 1947, twee jaar na het beëindigen van WO II. Veronderstellen we dat onze kandidaat verdere studies heeft aangevat na zijn 18e en dus in 1969, het jaar van Apollo 11, zijn universitair diploma behaalde. In die tijd was het begrip 'informatica' zo goed als volledig onbekend. De persoon in kwestie zou vervolgens zijn optimale potentieel bereikt hebben in 1992, op 45-jarige leeftijd. Toen, 22 jaar geleden, was het Internet nog zoiets als pure science fiction.
We willen maar zeggen dat zelfs een goed gekwalificeerde 67-jarige, die zijn beroepsloopbaan aanving bij het begin van de jaren '70, een hele reeks ernstige aanpassingen en herscholingen heeft moeten ondergaan.
Over de effecten van globalisering, de opkomst van lagelonenlanden en de groeiende impact van de financiële markten hebben we het dan nog niet gehad. Ook die fenomenen hebben het westerse bedrijfsleven danig dooreengeschud.
Veel mensen met een uitgebreid beroepsverleden zijn wel degelijk bereid én in staat om langer te werken. Waar het werkelijk om gaat is wat de overheden doen om deze werknemers bij te scholen zodanig dat zij voldoende economische slagkracht behouden.
En op deze vraag hebben de beleidsmakers tot nu toe maar weinig concrete antwoorden geformuleerd.